- Afb. 1 Inbouwplaatsen van de omgevingscamera's
Geldt voor wagens met omgevingscamera's
De omgevingscamera's zitten in de grille en in de achterklep Afb. 1.
De lenzen mogen niet door vuilaanslag of iets dergelijks worden afgedekt, omdat dit de werking van het systeem kan belemmeren. Aanwijzingen voor schoonmaken ►Link.
De nauwkeurigheid van de oriëntatielijnen en de blauwe vlakken wordt minder, als de adaptive air suspension* defect is, de wagen verhoogd is of de modus dynamic ingesteld is ►Link.
- Let op de waarschuwingsaanwijzingen ATTENTIE!.
- Gebruik het systeem om veiligheidsredenen niet meer als de stand of de inbouwhoek van een camera is gewijzigd, bijvoorbeeld na een aanrijding. Laat het door een (Audi-)specialist controleren.
- Gebruik de modus Achter en de modus Haaks achter alleen bij volledig gesloten achterklep, omdat anders de weergave op het beeldscherm vertekend wordt.
- De wagenomgeving wordt samengesteld uit de camerabeelden. De afbeelding van de wagen wordt door het systeem toegevoegd. Voorwerpen en obstakels boven de camera's worden niet weergegeven.
- Cameralensen vergroten en vervormen het blikveld. Hierdoor worden objecten op het beeldscherm veranderd en onnauwkeurig weergegeven.
- Let op de waarschuwingsaanwijzingen Voorzichtig!.
- Op het scherm van het infotainment wordt de rijweg van de achterzijde van de wagen afhankelijk van de stuurinslag weergegeven. De voorzijde van de wagen zwenkt ten opzichte van de achterzijde meer uit. Voldoende afstand tot een obstakel aanhouden om niet met de buitenspiegel of een hoek van de wagen tegen het obstakel te botsen.
Aanwijzing
Als op het scherm het symbool of verschijnt en het betreffende weergaveveld grijs is, werd het bestuurdersportier, het bijrijdersportier of de achterklep geopend.