- Afb. 1 Dashboard: Lichtschakelaar met automatische rijverlichting
Lichtschakelaar
Schakelaar in de gewenste stand draaien. Bij ingeschakelde verlichting brandt het symbool .
O - Licht uit Bij enkele landuitvoeringen wordt in deze stand bij ingeschakeld contact de dagrijverlichting* ingeschakeld.
AUTO - Automatische rijverlichting*. Afhankelijk van de lichtomstandigheden (bv. bij schemering, regen, in tunnels) wordt de dagrijverlichting* of het dimlicht ingeschakeld.
- Stadslicht
- Dimlicht
- Mistachterlichten. De schakelaar op stadslicht of dimlicht draaien. Vervolgens de schakelaar tot de eerste stand uittrekken.
Lichtbundelhoogteverstelling
Om het tegemoetkomende verkeer bij beladen wagen niet te verblinden, is uw wagen met lichtbundelhoogteverstelling uitgerust.
De lichtbundelhoogte wordt automatisch ingesteld, ook bij het remmen en accelereren.
adaptive light*
Het adaptive light werkt alleen in schakelaarstand AUTO (automatische rijverlichting*). Afhankelijk van de rijsnelheid en de stuurinslag past het adaptive light zich aan het bochtenverloop aan. Hierdoor wordt de bocht beter verlicht. Het systeem functioneert in een snelheidsbereik van ca. 10 km/h tot 110 km/h.
Verlichting voor rechtsrijdend en linksrijdend verkeer
De lichtbundel van het dimlicht is asymmetrisch. Hierdoor wordt de rand van de weg aan de zijde waarop u rijdt sterker verlicht. Als u in een land rijdt waar aan de andere zijde van de weg wordt gereden dan in het thuisland, verblindt u het tegemoetkomend verkeer. Bij wagens met halogeenkoplampen moeten bepaalde delen van het koplampglas daarom in deze landen met lichtondoorlatende plakfolie worden afgeplakt. Bij wagens met xenonkoplampen en voor meer informatie kunt u zich wenden tot uw (Audi-)specialist.
- De automatische rijverlichting* heeft slechts een assisterende functie. De bestuurder is hiermee niet ontslagen van de plicht om de rijverlichting te controleren en naar gelang de omstandigheden de verlichting handmatig in te schakelen. Mist kan bijvoorbeeld niet door de lichtsensoren worden herkend. Schakel daarom bij deze weersomstandigheden evenals bij het rijden in duisternis altijd het dimlicht in.
- Let bij het gebruik van de beschreven verlichtingen op de wettelijke bepalingen.
Voorzichtig!
Om het achteropkomende verkeer niet te verblinden, mag het mistachterlicht alleen overeenkomstig de geldende wettelijke bepalingen worden ingeschakeld.
Aanwijzing
- De lichtsensor voor de automatische rijverlichting* zit in de voet van de binnenspiegel. Daarom geen stickers op dat deel van de voorruit plakken.
- Enkele functies van de buitenverlichting kunnen worden ingesteld Link.
- Wanneer u bij ingeschakelde buitenverlichting het contact uitschakelt en het portier opent, klinkt een zoemer.
- Bij uitvoeringen voor bepaalde landen worden bij ingeschakelde dagrijverlichting niet ook de achterlichten ingeschakeld.
- Bij koel of vochtig weer kunnen de koplampen, knipperlichten en achterlichten door het temperatuurverschil tussen binnen- en buitenzijde aan de binnenzijde beslaan. Wanneer u de rijverlichting inschakelt, zijn deze na korte tijd weer helemaal of grotendeels schoon. Dit heeft geen invloed op de levensduur van het verlichtingssysteem.