|
Vóór het afslepen moet de parkeervergrendeling worden noodontgrendeld.
De noodontgrendeling zit onder de vloermat aan bestuurderszijde.
Parkeervergrendeling noodontgrendelen
Om uw wagen tegen onbedoeld wegrollen te beveiligen, zet u de parkeerrem vast link► of trapt u het rempedaal in.
In de afdekking zitten twee sleufvormige uitsparingen. Via een uitsparing de afdekking met de schroevendraaier (wagengereedschap) eruit wippen.
Steeksleutel (wagengereedschap) in de opening steken.
Aandrukken en draaien met 90°, tot de steeksleutel vastklikt Afbeelding119►.
De steeksleutel erin gestoken laten.
Parkeervergrendeling weer inschakelen
De steeksleutel verticaal eruit trekken ►.
Afdekking weer terugplaatsen.
Als de parkeervergrendeling noodontgrendeld is, branden in het instrumentenpaneel het controlelampje en de rijstand N. Bovendien verschijnt de aanwijzing voor de bestuurder Wegrolgevaar! Stand P niet mogelijk. Parkeerrem inschakelen a.u.b..
ATTENTIE
Als u de parkeervergrendeling noodontgrendelt, zet u de wagen met de parkeerrem vast of indien deze niet functioneert met het rempedaal. Een niet-vastgezette wagen kan wegrollen - gevaar voor ongevallen!