|
Geldt voor wagens met achteruitrijcamera
De achteruitrijcamera zit boven de kentekenplaathouder achter. Let erop dat de lens van de parkeerhulp
Afbeelding75► niet door vuilaanslag of iets dergelijks wordt afgedekt, omdat dit de werking van de parkeerhulp kan belemmeren. Aanwijzingen voor schoonmaken
link►.
Het registratiegebied van de achteruitrijcamera komt overeen met -1-
Afbeelding74►. Op het scherm van het infotainment wordt uitsluitend dit gebied weergegeven. Objecten in het niet-geregistreerd gebied -2- worden niet weergegeven.
De nauwkeurigheid van de oriëntatielijnen en blauwe vlakken neemt af, wanneer de wagen omhooggebracht is of de modus dynamic is ingesteld
link►.
- Let op de waarschuwingsaanwijzingen ►.
- Gebruik het systeem om veiligheidsredenen niet meer als de stand en de inbouwhoek van de achteruitrijcamera wordt gewijzigd, bijvoorbeeld na een aanrijding. Laat het door een (Audi-)specialist controleren.
- De achteruitrijcamera alleen als ondersteuning gebruiken, indien deze een goed en helder beeld geeft. Het beeld kan bijvoorbeeld door tegenlicht, vuil op de lens of een defect worden beïnvloed.
- De achteruitrijcamera alleen bij volledig gesloten motorkap gebruiken. Zorg ervoor dat eventuele op de achterzijde gemonteerde voorwerpen het zicht van de achteruitrijcamera niet belemmeren.
- De cameralens vergroot en vervormt het blikveld. Hierdoor worden objecten op het beeldscherm veranderd en onnauwkeurig weergegeven.
- In bepaalde situaties verschijnen personen of objecten op het beeldscherm dichterbij of verder weg:
- bij objecten die de grond niet raken, zoals bijvoorbeeld de bumper van een geparkeerde auto, een trekhaak of de achterzijde van een vrachtwagen. Maak in dat geval geen gebruik van de hulplijnen.
- als vanaf vanaf een vlakke ondergrond omhoog of omlaag wordt gereden.
- als op uitstekende obstakels af wordt gereden.
- als de wagen achter te zwaar beladen is.
- Let op de waarschuwingsaanwijzingen ►.
- De oranje oriëntatielijnen op het beeldscherm van het infotainment geven de rijweg van de achterzijde van de wagen weer afhankelijk van de stuurinslag. De voorzijde van de wagen zwenkt ten opzichte van de achterzijde meer uit. Voldoende afstand tot een obstakel aanhouden om niet met de buitenspiegel of een hoek van de wagen tegen het obstakel te botsen.