Motor starten
De keuzehendel moet in stand P of N staan.
Wegrijden
Rempedaal intrappen en ingetrapt houden.
Motor starten Link. De motor kan alleen in de keuzehendelstand P of N worden gestart.
Knop op de keuzehendel indrukken en rijstand D, S of R Link kiezen.
Even wachten tot de versnellingsbak heeft geschakeld (lichte schok merkbaar).
Rempedaal loslaten en gas geven ATTENTIE!.
Kort stoppen
Om de wagen stil te houden, trapt u het rempedaal in (bv. voor verkeerslichten). Geen gas geven.
Om bij het wegrijden te voorkomen dat de wagen wegrolt, op steile hellingen de parkeerrem vastzetten ATTENTIE!. Probeert u „terugrollen“ van de wagen niet te voorkomen door bij ingeschakelde rijstand het motortoerental te verhogen Voorzichtig!.
Wegrijden op een helling bij wagens met wegrijhulp
Rijstand D kiezen.
Uw voet van het rempedaal halen en gas geven Link.
Stoppen en parkeren
Als u het bestuurdersportier opent en u niet parkeerstand P hebt ingeschakeld, is de wagen niet beveiligd tegen wegrollen. Bij wagens met comfortsleutel* verschijnt de aanwijzing voor de bestuurder P inschakelen en contact uitschakelen, anders kan de wagen wegrollen.
Rempedaal intrappen en ingetrapt houden ATTENTIE!.
Parkeerrem vastzetten.
Om de parkeervergrendeling P in te schakelen, drukt u de knop op de keuzehendel in en kiest u stand P Link.
Onder bepaalde omstandigheden (bv. bij het rijden in de bergen of met een aanhangwagen) kan het beter zijn om tijdelijk handmatig te schakelen, om de overbrengingsverhouding met de hand aan de rijomstandigheden aan te passen Link.
Bij het parkeren op vlak terrein is het voldoende om stand P in te schakelen. Bij een helling eerst de parkeerrem vastzetten en daarna de keuzehendel in stand P schakelen Link. Daardoor voorkomt u dat het vergrendelingsmechanisme te sterk wordt belast en kan de keuzehendel gemakkelijker uit stand P worden genomen.
- Bij draaiende motor is het in alle rijstanden (behalve P) nodig om het rempedaal ingetrapt te houden, omdat ook bij stationair toerental de krachtoverbrenging niet helemaal wordt onderbroken - de wagen „kruipt“.
- Bij stilstaande wagen mag in geen geval onoplettend gas worden gegeven. De wagen gaat anders direct rijden - ook wanneer de parkeerrem is vastgezet - gevaar voor ongevallen!
- Geen gas geven als u bij stilstaande wagen en draaiende motor de rijstanden verandert - gevaar voor ongevallen!
- Als bestuurder nooit de wagen verlaten bij draaiende motor en ingeschakelde rijstand. Als u bij draaiende motor de wagen moet verlaten, de parkeerrem inschakelen en de parkeervergrendeling P inschakelen.
- Wanneer u op hellingen moet stoppen, de wagen altijd met het rempedaal resp. de parkeerrem vasthouden om te voorkomen dat hij terugrolt.
- Nooit tijdens het rijden rijstand R of P inschakelen - gevaar voor ongevallen!
- Voordat u een steile helling omlaagrijdt, snelheid terugnemen en in de tiptronic-functie een lagere versnelling inschakelen.
- Rempedaal niet laten slippen of te vaak en te lang intrappen, als u bergafwaarts rijdt. Continu remmen leidt tot oververhitting van de remmen, verkleint het remvermogen aanzienlijk, verhoogt de remweg of leidt zelfs tot het uitvallen van het remsysteem.
- Bij het stoppen op een helling niet proberen om het terugrollen van de wagen te voorkomen door bij ingeschakelde rijstand gas te geven. De automatische versnellingsbak kan hierdoor oververhit raken en beschadigd worden. Om terugrollen van de wagen te voorkomen, de parkeerrem inschakelen of het rempedaal intrappen.
- Als u de wagen met afgezette motor en de keuzehendel in stand N laat rollen, wordt de automatische versnellingsbak beschadigd, omdat deze dan niet wordt gesmeerd Link.
- Door bepaalde rij- en verkeersomstandigheden, zoals veelvuldig optrekken, lang kruipen of langzaamrijdend en stilstaand verkeer kan de versnellingsbak oververhit raken en beschadigd worden! Als het controlelampje gaat branden, de wagen stilzetten zodra de gelegenheid daartoe zich aandient en de versnellingsbak laten afkoelen Link.